Moderne Vrijheid

Moderne Vrijheid – Filosofie Magazine 2013 – Leon Heuts

Om het gesprek te openen, in grand café De Rechtbank in het historische centrum van Utrecht, beken ik aan Joep Dohmen dat ik mijn baan vaak ervaar als een last. Het is niet eenvoudig in de tijdschriftenbranche. Oplages lopen terug – mensen lezen alles al op internet, gratis. Om als titel te overleven zijn we gedwongen steeds meer te doen. Reizen, evenementen, online… Het voelt soms als springen van ijsschots naar ijsschots. Het zal bij andere organisaties in deze tijd niet anders zijn.

Joep Dohmen (1949), hoogleraar wijsgerige en praktijkgerichte ethiek aan de Universiteit voor Humanistiek, vooral bekend vanwege zijn publicaties over levenskunst, en op de grens van zijn emeritaat, haalt Het handwerk van de vrijheid aan, van de Duitse filosoof Peter Bieri.

‘Volgens Bieri is er altijd sprake van een samenspel tussen twee factoren: de speelruimte die je hebt, en jouw motivatie. De speelruimte van mensen is altijd beperkt. Een bekend gezegde van Borges luidt: “De tijden zijn nooit goed geweest.” Dat is natuurlijk overdreven, maar het drukt wel iets uit. Elk mens komt vroeg of laat in noodsituaties. Dan kom het aan op je eigen houding. Wat wil jij zelf? Wil je echt niet verder? Hoe erg is dat schotsspringen trouwens?’

Maar wat kan ik anders? De situatie is gewoon slecht. En ik kan niet zo maar stoppen met mijn baan… Welke ruimte biedt de levenskunst me?

‘Ik ga hier niet ontkennen dat jouw situatie slecht is. En de levenskunst zal je niet leren dat jij jouw omstandigheden zomaar kunt veranderen, integendeel.  Ze zal je wel laten zien dat ieder mens in het volgen van zijn wensen telkens een bepaalde speelruimte heeft. Als dat in jouw geval neerkomt op schotsspringen, zit er niets anders op dan je situatie zo goed mogelijk in te schatten en dan hoe dan ook door te gaan met je werk, of ermee op te houden.  Maar misschien is er iets anders aan de hand. Misschien denk je heimelijk: nou, als deze klus voorbij is, dan ga ik doen wat ik écht wil. En  dan komt er daarna weer een project voorbij dat je niet wilt laten lopen. Door alles steeds naar je toe trekken, wil bewijzen dat je onmisbaar bent. Ik lijd daar zelf aan. Bij mij is het een vorm van dwangmatig­heid die bijna pathologisch is. Ik hoop dat ik het kan laten na mijn pensioen.’

De meest korte omschrijving van levenskunst is leren omgaan met jezelf en de wereld. Het verwerven van een persoonlijke levenshouding, door een combinatie van nadenken over waar je staat en het afstemmen van wensen en mogelijkheden. En vervolgens: oefenen. Levenskunst vereist naast reflectie en evaluatie ook training, variërend van het socratisch gesprek tot introspectie en meditatie. Het doel is verwerven van een zekere mate van autonomie of innerlijke vrijheid; leer je mogelijkheden kennen maar ook je beperkingen – bijvoorbeeld excuses zoeken om vervelende klussen aan te nemen. Maar die autonomie is niet het enige doel, zal Dohmen steeds herhalen. Levenskunst gaat niet alleen over beheer, maar ook over kwaliteit: het leven moet ook zinvol zijn, in overeenstemming met een zelfverworven, morele oriëntatie. Het gaat erom, dat je waarachtig kunt zeggen dat je een goed leven leidt. Een dergelijke autonome en authentieke  levenshouding komt niet vanzelf; ze vergt vorming – bildung –  en, zo blijkt aan het begin van dit gesprek, soms pijnlijke zelfanalyse. Ben ik megalomaan? Durf ik niks uit handen te geven?

De moderne levenskunst begint bij Michel Foucault, die in zijn latere werk het thema van de zelfzorg oppikt in het werk van de Oude Grieken.

‘Dat laatste is beslist waar. Volgens Foucault schreven de klassieke Griekse en Romeinse filosofen over ‘een cultuur van het zelf’ waarin zelfzorg centraal stond. Wat Foucault zo fascineerde is dat deze klassieke elite geen slaaf wilde zijn, niet van een ander mens, maar ook niet van de eigen behoeften of passies. Ze wilde innerlijk vrij zijn, zowel fysiek als geestelijk onafhankelijk, en bovendien streefde ze een bloeiend leven na. Overigens kun je  niet spreken van “de” levenskunst.  Alleen al in de Klassieke Oudheid zijn er verschillende varianten van levenskunst. Socrates bepleit zelfkennis. Plato een wending naar het absolute Goede. Aristoteles leert een deugdethiek, het vormen van goede gewoontes. Epicurus is de vader van het hedonisme, terwijl de stoïcijnen een soort autonomie voorstaan.  Wat al deze denkers bindt is dat ze zelfonderzoek deden met het oog op een goed leven. Ze waren optimistisch: meer zelfkennis, een andere oriëntatie, betere gewoontes leveren beslist een goed leven  op. De charme van de antieke levenskunst was ongetwijfeld dat zij samen met vrienden beoefend werd. De cultuur van het zelf was dus een sociale praktijk waarin men elkaar aanspoorde en advies gaf. In het christendom werd  zelfzorg not done en vervangen door pastorale zorg. Dat wil niet zeggen dat er geen levenskunst meer was, alleen wordt gaandeweg de persoonlijke levenshouding en morele oriëntatie gevormd door ontvankelijkheid in brede zin:  geloof hoop en liefde. De nadruk komt te liggen op passiviteit.

Volgens Foucault is de levenskunst niet zo zeer verdwenen tussen de Klassieke Oudheid en nu, maar eerder verborgen. Ieder tijdvak heeft zijn eigen levenskunst, maar die is vaak verdrongen door de officiële gemeenschapsmoraal. Wat Foucault laat zien, is dat het individu altijd een product is van een persoonlijke moraal en van disciplinerende krachten van buiten: de heersende juridische en morele codes. Bovendien: wat betekent het dat levenskunst opnieuw wordt opgepakt in de moderne tijd? Foucault zegt nadrukkelijk  dat je de klassieke levenskunst niet zo maar kunt overplaatsen naar de moderne tijd. De moderne context is helemaal veranderd. De klassieke Oudheid kenmerkt zich door een geloof in een kosmische orde met een absolute moraal,  een naturalistisch essentialisme. Neem de stoïcijnse opvatting dat de natuur redelijk is. Daarom stelt een stoïcijn als Epictetus de volgende oefening voor: bedenk elke dag als je je vrouw kust, dat ze sterfelijk is. Dan zit je er ook niet mee als ze daadwerkelijk sterft. Van een stoïcijn moet je als het ware wegkijken van je sterfelijkheid. Een dergelijke onthechtingsmoraal op natuurlijke grondslag, daar kunnen we nu vandaag niets meer mee. We hechten aan mensen, aan relaties, aan het leven zelf.’

Je schrijft dat het probleem bij uitstek van de moderne levenskunst dat van de vrijheid is. Als er geen absolute maatstaf meer bestaat van hoe we voor ons zelf een goed leven moeten leiden, zijn we juist gedwongen dat zelf uit te zoeken. Maar dat is niet eenvoudig. Waar moeten we beginnen?

‘Vrijheid ís het centrale probleem. Jan Terlouw schreef onlangs: geen vrijheid zonder solidariteit, en dat hoor je telkens weer, maar het omgekeerde is het geval. Mensen die niet innerlijk vrij zijn, missen de mogelijkheid om solidair of rechtvaardig te zijn. Juist die mensen zijn teveel met zichzelf bezig. Mij is vaak verweten dat levenskunst of zelfzorg egoïstisch zou zijn. Alsof het alleen om het zelf zou gaan, de ander doet er niet toe. Dat is een enorm misverstand. Van begin af aan heb ik een onderscheid gemaakt tussen negatieve en positieve vrijheid. Negatieve vrijheid is gevrijwaard zijn van bemoeienissen van anderen. Dat is natuurlijk van belang, maar dat is niet het wezen van de vrijheid. Levenskunst gaat vooral over het bevorderen van positieve vrijheid. Daarin gaat het om ontwikkeling tot innerlijke vrijheid, zodat je beter weet waar je staat, wat je wilt. Het gaat om een houding – een kernbegrip. Een houding kan nooit worden ontwikkeld zonder dat de ander daarin van meet af aan meespeelt. Een houding impliceert een verhouding tot anderen.  Als je innerlijk vrij bent, kun je in de juiste relatie staan tot de ander.

Volgens mij is het belangrijkste om op de juiste manier actor te zijn van je eigen leven. Om een zekere oriëntatie en coherentie te verkrijgen in de manier waarop je ageert en reageert op anderen of in verschillende situaties. Voor mij zelf is Nietzsche – op wie ik ben gepromoveerd – daarin beslissend geweest. Volgens hem moeten we een eigen houding ontwikkelen, op grond van een zelf verworven hiërarchie van waarden. Uiteindelijk draait het om de vraag of je heer of slaaf bent.  Foucault noemt dat een vrijheidspraktijk: bewustwording van hoe je wordt gedisciplineerd en bezet, en je daartoe verhouden – en zo nodig je ertegen verzetten. Dit is het grote verschil tussen Paul van Tongeren en mij. Hij maakt van Nietzsche een deugdethicus, terwijl het volgens mij bij Nietzsche principieel om waarden gaat. God is dood en wij zijn stuurloze idioten. Hoe vinden we een nieuwe oriëntatie, dat is de kwestie. Kunnen wij zelf een vorm geven aan onze gedachten of cognities, onze emoties en – dat is het punt – aan onze volities: onze eigen wil? Van Tongeren verwijt mij dat ik in mijn levenskunst geen oog heb voor passiviteit. Hij overdrijft, maar er zit zeker wat in. Maar het omgekeerde is veel meer waar: hij heeft helemaal geen oog voor de noodzaak van het ontwikkelen van een eigen oriëntatie. Je leven tot op zekere hoogte in beheer nemen, een zekere autonomie, authenticiteit ontwikkelen, dat komt bij hem nergens aan de orde, het wordt zelfs verdacht gemaakt. Dat vind ik gevaarlijk, dan zijn paternalisme en conservatisme niet meer ver weg.’ 

Hoe past dat in de vorming van jouw eigen levenshouding?

‘Tsja, ik ben een babyboomer uit 1949, de latere Woodstockgeneratie. Op het eerste gezicht leek het alsof we bezig waren met een vrijheidsstrijd. Maar veel stelde het niet voor. Ik maak het niet mooier dan het is. Onze strijd om emancipatie was eigenlijk een vlag op een modderschuit. In werkelijkheid werden we in het zadel geholpen door de lui tegen wie we ons keerden – het economisch systeem en de groeiende welvaart,  onze vaders. We studeerden eindeloos, hadden alle ruimte om te experimenteren met muziek, drugs, seksualiteit. We demonstreerden volop, maar intussen waren we zelf lege hulzen. Slappe hedonisten zonder echte beleving.’

En levenskunst was daarop jouw antwoord?

‘Ja. Na vier of vijf jaar tamelijk vruchteloos filosofie studeren, leerde ik Nietzsche kennen. Zijn morele opdracht was voor mij een aansporing tot zelfonderzoek.’

Een kritiek op levenskunst luidt juist dat het een voortzetting van hedonisme uit de jaren zestig en zeventig is, maar dan met een academisch sausje. Het draait nog steeds om het ik. Het staat in het verlengde van verraad aan politieke idealen uit de jaren zestig; rechtvaardigheid werd zelfbevrediging.

‘Die kritiek zit er echt helemaal naast. Ik heb al uitgelegd dat levenskunst en bestaansethiek niets met egoïsme van doen hebben. Ik kan me heel goed een levenshouding voorstellen die geheel in dienst staat van politieke idealen, waarbij je bepaalde eigen wensen opzij zet. Maar we moeten niet doen alsof solidariteit en zorg natuurlijke verlangens zijn.  Authenticiteit betekent dat je je een bepaald verlangen serieus hebt eigen gemaakt. In die zin gaat vrijheid vooraf aan solidariteit.

Ik heb dat conflict tussen vrijheid en verbondenheid in mijn eigen biografie moeten oplossen. Mijn vader heeft zijn eigen wensen opzij gezet voor politieke idealen. Hij is geboren in 1910, en werd als ongewenst kind afgestaan aan een nonnenorde in Berlijn. Op zijn twaalfde is hij verkocht aan een Poolse boer die hem gebruikte als slaaf. Uiteindelijk is hij opgekocht door een dorpsonderwijzer die hem heeft opgevoed als een eigen zoon. In de jaren dertig vestigde hij zich in Berlijn waar hij zich ontwikkelde als een politiek bevlogen man die zich keerde tegen de nazi’s. In 1938 hebben ze hem al opgepakt, en hij heeft tot het einde van de oorlog in een concentratiekamp voor politieke gevangenen gezeten. Daarna reisde hij door Nederland, en leerde mijn moeder kennen, die als poetsvrouw werkte in een nonnenklooster. Ze was juist bezig de vloer te dweilen. Hij wilde met haar naar Duitsland, maar zij was bang. Ze was bij wijze van spreken nog nooit buiten een klooster geweest. Hij schikte zich in zijn lot, en werd een lage ambtenaar in Brabant.’

Dit heeft een stempel gedrukt op jouw leven. 

‘Zeker. Laat het me illustreren aan de hand van de reismetafoor, een dierbare metafoor voor het leven, en een belangrijk middel tot zelfreflectie. Je staat ergens, en je moet verder maar hoe? Je oorsprong is daarbij belangrijk. Ik ben opgegroeid met een lefgozer als vader, een aanvaller, en een angsthaas als moeder, een verdediger. Ik heb beide in me. Ik had dan ook nooit een middenveld. Ik viel aan, of ik rende weg. Een prudente omgang met anderen heb ik mezelf moeten aanleren. Ik heb zowel mijn overmoed als mijn lafheid moeten beteugelen.  Ik heb mijn eigen weg moeten vinden.’

Je gold altijd als tamelijk opvliegend als het gaat om het verdedigen van levenskunst als filosofische discipline. Alsof je ook jezelf moest overtuigen van de waarde ervan.

‘Dat klopt. Er zat iets fanatieks en iets angstigs in. Ik was misschien bang omdat ik mezelf moest overtuigen… maar dat lijkt me alleen maar goed. Een filosofische positie is altijd precair. Je kunt je hele leven lang op een dwaalspoor zitten… ‘

Die twijfel is terecht. Maar wordt minder productief als je een krampachtige houding inneemt ten opzichte van collega’s.

‘Vergis je niet wat er op universiteiten gebeurt, het is een strijd op leven en dood. Er zijn honderd en één manieren om een filosofische positie af te branden. Zelf heb ik mijn pleidooi voor levenskunst aan de Universiteit voor Humanistiek verloren. Het gaat bij ons intussen om zorg voor de ander, wetenschap en excellentie. Weg bestaansethiek. Ik oefen mij in zelfrespect: vasthouden aan een verloren positie.’

Heeft de filosofie of levenskunst daarbij geholpen?

‘Ja. Ze helpt je om innerlijke conflicten te leren articuleren. Ze verzacht de emoties en scherpt de wil aan. Filosofie biedt troost. Maar misschien waren de vrouwen in mijn leven wel net zo belangrijk.’

Daarover gesproken. Je noemde de reis een metafoor voor het leven. Toch haal je in een tekst juist een criticus van die metafoor aan, de feministische filosoof Margaret Walker. Zij zegt dat de reismetafoor typisch mannelijk is. De Marlboroman die zijn leven onder controle heeft, en altijd weet waar hij naar op weg is. En waarbij anderen niet meer dan figuranten zijn in jouw levensreis. In werkelijkheid echter, gooien die anderen voortdurend jouw leven overhoop. Ze vragen aandacht, zorg, verantwoordelijkheid… En ze maken het leven onvoorspelbaar. Een liefde kan je hele leven op volstrekt onverwachte manier veranderen.

‘Dat is een terecht punt, waar ik zelf vooral de laatste jaren mee bezig ben. Ik constateer dat de reismetafoor heel krachtig is, en van alle tijden. Uit de Klassieke Oudheid zijn  de Odyssee overgeleverd en de Aeneas. Het christendom kent de pelgrimage, op weg gaan naar verlossing. Later krijg je het Grand Tourisme en de Bildungsreis. Telkens weer gaat het over op reis gaan, plannen, koersen, verkeerde afslagen, echecs. Zijn wij de kapitein op eigen schip, of stappen we steeds over op elkaars boten? Walker wijst de reismetafoor af vanwege het autonomie-ideaal, we zijn eerder mensen die in grote onderlinge afhankelijkheid op elkaars leven betrokken zijn. Daar zit veel in, maar ze overdrijft naar de andere kant. Bovendien is die vraag waarvoor je reist, de zin van je leven wel degelijk van belang. Ikzelf krijg die christelijk notie van bestemming niet uit mijn systeem. Als niet-gelovige kan ik niet volhouden dat er zoiets is als een “bestemming”. Toch kan ik niet anders. Een metafoor als ‘het leven is een zwerftocht’, of zoiets als flaneren, vind ik horreur. Als ik hier naar buiten kijk, en ik zie die mensen voorbijfietsen – dan is dat niet zo maar, die hebben een wil. Die gaan ergens naar toe… Dat is zó basaal.’

Maar die mensen die voorbijfietsen, kunnen opeens worden afgeleid door iets wat ze niet verwachtten. Een ontmoeting, een ongeluk… Het is ook de kritiek van Paul van Tongeren, de winnaar van de Socrates Beker van vorig jaar. Het leven is niet transparant, stelt hij. Geen overzichtelijke reis waar oorsprong en bestemming bekend zijn. Er zijn dingen die buiten ons om gebeuren. De blijdschap die we voelen bij een geboorte, laat zich niet vertalen tot weten wie je bent en waar je staat. Het overvalt je. Hetzelfde geldt voor de dood van een geliefde.

‘Paul van Tongeren probeert een herwaardering van de christelijke moraal te bewerken met behulp van Aristoteles’ deugdethiek en Nietzsche. Dat is natuurlijk een huzarenstukje.  Hij maakt passiviteit de basis van zijn antropologie.  Mijn motivatie om me bezig te houden met levenskunst is een heel andere. Vanuit Nietzsche en Foucault denk ik na over vrijheidspraktijken: oriëntatie, de noodzaak van weerbaarheid tegen onmacht en overmacht – denk aan manipulatie en dwang. Met een hele moral agency traditie achter me – denk ook aan Taylors idee van hypergoods – stel ik dat een bepaalde mate van beheer en een eigen oriëntatie, waarbij deugden een belangrijke ondersteunende rol kunnen spelen, noodzakelijk zijn voor een goed leven.  Daarom heb ik zo’n hekel aan dat fatale pre- en postmoderne autonomie-bashing. Tegelijk, vanuit diezelfde optiek heb ik zelf zeker te weinig oog gehad voor wat ons overkomt, voor het toeval, lot noodlot en tragiek. Ik heb een filosofisch geweten, en wil geen posities negeren die me niet welgevallig zijn. Er gebeuren inderdaad dingen die alles overhoop gooien wat je aan het doen bent. Er is ziekte, iemand laat je in de steek en je merkt hoe leeg je leven is zonder de ander.  Zeker de laatste jaren heb ik meer oog voor de ambiguïteit van het bestaan. Dat betekent dat je moreel actorschap moet herdefiniëren. Een nieuwe bestaansethiek vereist een bemiddeling tussen passief en actief zonder een terugval in een slavenmoraal.’

Misschien dat het ouder worden hier een rol speelt? Je hebt daar de laatste tijd veel over geschreven. En als iets je overkomt, is het wel ouder worden. Het lijf wil niet meer wat jij zelf nog wilt.

‘Ja en nee. Juist hier speelt de bemiddeling tussen actief en passief een grote rol. Ik heb overigens een hekel aan de meeste benaderingen van ouderen. Alsof het een exotische diersoort is uit het Amazonegebied.. En ik merk  – met dank aan Foucault – dat de definitie van ouderdom wordt bepaald door artsen, beleidsmakers of biologen. De vergrijzing kost geld. En ouder worden is – medisch en biologisch gesproken – een staat van verval. Ouder worden is dan een probleem en geen manier van zijn.

Daartegenover staat een vals soort van activisme. Denk aan de bestseller van Rudi Westendorp: Oud worden zonder het te zijn. Een foute titel. Het moet zijn: oud worden, en het ook zijn. Westendorp raadt ouderen aan om te bewegen, sociale contacten te blijven onderhouden, en vooral : doelen blijven stellen. Alleen dan word je oud zonder het te zijn. Maar dat is een ontkenning van oud worden. Zie je,  ik heb al aardig wat bijgeleerd: we moeten al heel vroeg  leren omgaan met tragiek. Relaties vallen weg omdat je stopt met werk, vrienden zich verwijderen of naasten overlijden…  Leren omgaan met verlies kan een verrijking zijn. De toekomst kan het verleden goedmaken. Ouderen hebben een lange biografie die op vervulling wacht. Naarmate we ouder worden kunnen we verder rijpen, onszelf verder verdiepen, nog meer worden wie we zijn. Laten we het ouder worden herwaarderen: ouderdom is de rijkste fase uit ons leven.’