Over het actuele belang van persoonsvorming of levenskunst

Interview over het werk van Joep Dohmen

Levenskunst is zelf geen kunst en ook geen vak, maar een bepaalde praktijk. Ze is een vorm van leren omgaan met jezelf. Levenskunst is het ant­woord op de vraag: hoe moet ik leven? Het antwoord op die vraag is persoonlijk van aard. Elk mensenleven bevat veel toeval, maar een levenshouding komt niet per toeval tot stand. Geen enkel mens heeft van nature zo’n houding meegekregen. Iedereen zal zelf zijn/haar praktische wijsheid moeten ontwikkelen. Levenskunst is een houding van praktische wijsheid die elke mens alleen zelf in de loop der jaren voor zichzelf kan verwerven. Een interview met Joep Dohmen.

Door Joep Wijsbek

Je ziet levenskunst als een vorm van ‘morele educatie’ en je hebt het ook over levenskunst als een vorm van ‘morele psychologie’. Hoe zit dat?

Je kunt levenskunst op verschillende manieren opvatten. Bijvoorbeeld als een soort etiquette, of als een techniek, een procedure om een doel te bereiken, bijvoorbeeld genot of rijkdom. Een andere visie is levenskunst als persoonlijke vorming met een morele oriëntatie. Sinds Socrates voeren we in de filosofie al een debat over het ‘goede leven’ en wat daarin dan ‘het goede’ is.

Ik sta in de lijn van de herneming van Socrates door Nietzsche en de late Foucault. Het uitgangspunt is dat je jezelf probeert te vormen. Belangrijke vormingsaspecten zijn zelfkennis, omgaan met je verlan­gens, aandachtig leven, authentiek gemotiveerd zijn. Vanuit een eigen houding ga je om met werk, tijd, met de ander. De christelijke moraal heeft sterk de nadruk gelegd op de omgang met de ander, en daarmee de westerse moraal diep beïnvloed. Tegenwoordig leven we in een marktsamenleving en wordt het goede leven sterk ingevuld door de markt, waarbij het consumentisme de hoogste waarde is. Een geslaagd leven bete­kent tegenwoordig: succesvol zijn, bezit, roem. De inzet van mijn visie op levens­kunst is om tegen deze eenzijdigheid een dam op te werpen. Wij hebben levenskunst nodig voor de vorming van sterke persoonlijkheden, die bestand zijn tegen de ‘uitholling’ van het goede in onze laatmoderne cultuur.

Je schrijft verder over het dagelijks gevecht om het eigen leven, in een tijd waarin de neoliberale moraal van zelfbeschikking domineert en de kwaliteit van het moderne leven zwaar onder druk staat vanwege de impact van de markt. En daarbij stel je de vraag hoe moderne individuen erin slagen om hun positieve vrijheid te ontwikkelen, nu het ontbreekt aan overtuigende culturele narratieven die hen de weg wijzen. Wat bedoel je hier met ‘culturele narratieven’?

Culturele narratieven zijn de grote, rijke verhalen uit filosofie, de literatuur, de kunst, die mensen steeds opnieuw inspireren. Die ondervinden in onze tijd zware concurrentie van ‘narratieven’ uit de media als Facebook en YouTube. In program­ma’s als De Wereld Draait Door of Boer zoekt Vrouw vertellen mensen iets wat hen is overkomen, of een deel van hun levensverhaal. Ik noem dat de kleine narratieven. Ze dienen om mensen aan het lachen te maken of als troost, voor iets pijnlijks dat hen zelf is overkomen. Zowel in de psychologie als in de filosofie van de afgelopen decennia is het belang van het narratief onderkend. Een verhaal kan aan het menselijk leven een samenhang geven die er anders aan zou ontbreken. Denk aan de life-reviews waar Bohlmeijer en Westerhof zich mee bezig houden.

De oude grote verhalen van het christendom of van het communisme zijn voorbij.  Vandaag worden we gedomineerd door een nieuw groot verhaal, dat van de keuze­biografie. Wij in het vrije westen zouden tegenwoordig vrij zijn om op geheel eigen wijze invulling te geven aan onze levensloop. Nou, dit dominante narratief is gewoon niet waar, maar mensen geloven er massaal in. Als filosoof moet je dan twee dingen doen: laten zien dat elke mens altijd ‘slechts’ een bepaalde speelruimte heeft en wat het betekent om daar een eigen invulling aan te geven. Bovendien moet je laten zien dat er grotere verhalen zijn dan Boer zoekt Vrouw. Wij hebben in het westen een enorme schat aan bronnen: denk aan de verhalen die Socrates, Aristoteles, Seneca, Montaigne, Nietzsche, Foucault of Taylor ons te vertellen hebben. Ik noem dat grote culturele narratieven. Het is de taak van de bestaansethiek om die bronnen weer toegankelijk te maken als inspiratie voor onze vormgeving.

Veel van de door jou genoemde moraalfilosofen zijn het er kennelijk over eens dat een van de grote kwalen van onze tijd te maken heeft met de wat jij omschrijft als ‘funeste invloed van de enge moraal van zelfbeschikking’, waardoor moderne individuen zich in toenemende mate onthechten van ‘geschiedenis, natuur maatschappij en het belang van solidariteit’. Hebben we het hier over hetzelfde als waarover Harry Kunneman spreekt in Voorbij het dikke-ik?

Dat klopt ja, dat is een fascinerende ontwikkeling. Ik herinner me een film van Jos de Putter ‘Het is een schone dag geweest’, waarin deze een intiem portret laat zien van zijn ouders in hun laatste oogstjaar in Zeeuws-Vlaanderen. De Putter vraagt aan zijn vader hoe is het geweest is. Of hij het misschien anders gewild zou hebben. Of hij er misschien spijt van heeft dat hij zijn leven of deze manier geleefd heeft. De boer kan niets met de vragen van zijn zoon. Hij heeft zijn leven volkomen vanzelfsprekend geleefd, precies zoals het zich aandiende. Tussen het leven van Jos de Putter en dat van zijn vader, gaapt een enorme kloof.

Wij zijn na WO II gestaag in een welvaartsstaat terecht gekomen, waarin religie en moraal steeds meer naar de achtergrond zijn verdwenen. Je zou kunnen zeggen dat het vrijheidsideaal uit de Verlichting pas twee eeuwen later, in de zestiger jaren van de vorige eeuw, verzilverd is. Dan is de geest uit de fles. Zelfbeschikking, niet- inmen­ging wordt dan het motto. Maar dat gaat uiteraard ten koste van de twee andere idealen uit de Verlichting: gelijkheid en broederschap.  Mensen gaan zich bijna krampachtig zichzelf als individu profileren. Ze willen kost wat kost de grip op hun leven houden en zich onderscheiden van elkaar. Alle relaties met ‘de buiten­wereld’ worden instrumenteel.  Vandaag zou een boerenzoon zeggen: wat moet ik met die boerderij?

Je zou kunnen zeggen dat we tussen 1950 en 1980 van een veel te bescheiden ik naar een veel te onbescheiden ik zijn opgeschoven. Levenskunst is wat mij betreft een correctie op allebei. Zowel het te bescheiden, bijna slaafse leven als een correctie op het veel te onbescheiden, megalomane leven. Voor mij gaat het bij levenskunst om de vraag hoe moet ik mijn leven vormgeven en wat zijn de grenzen daaraan? Ik ben me daarbij steeds meer gaan realiseren hoe belangrijk het is om ’zelf’ intersubjectief en relationeel te denken.

In deze (hachelijke) context missen we een radicale tegencultuur in de vorm van een bestaansethiek. Ik begrijp dat je het denken van Foucault als een eerste aanzet daartoe ziet. Het dragende principe daarbij is: ‘zelfzorg’. Waarbij deze bestaansethiek niet vanuit een onafhankelijk van anderen opgevat, atomair ‘ik’ vertrekt,  maar juist een intersubjectieve, relationele ethiek is, waarbij het uitgangspunt ligt bij de zorg voor hoe je zelf samen met anderen in het leven staat. Zie ik dat goed?

Dat is zowel conceptueel als praktisch een belangrijk punt. Ik geef een voorbeeld. Als je de filosofie van Peter Bieri bekijkt, dan zie je dat die over wilsvorming gaat. Over het belang van motivatie. Dat spreekt mij natuurlijk aan. In zijn boek Het handwerk van de vrijheid schrijft hij echter pas aan het einde over de rol van de ander. Dus eerst vorm je je wil, en dan pas zou de ander in beeld komen. Dat lijkt mij geen goede benadering.

Michel Foucault was een beetje voorzichtiger denk ik. Zijn bestaansethiek ver­trekt niet vanuit een onafhankelijk van anderen opgevat, atomair ‘ik’. Hij heeft geen puur defensief concept van autonomie op het oog, de inzet is dus niet om de ander af te weren. Anderzijds pleit hij daarmee niet meteen voor een empathische betrekking. De aard van onze zorgbetrekking is open, dynamisch en aan de betrokkenen zelf. Onze identiteit wordt intersubjectief en institutioneel gevormd en onderweg door zelfzorg moreel ingekaderd. Een bepaalde soort heteronomie is dus onontkoombaar. De ander is bewust en onbewust meebepalend voor jouw agenda. De ander raakt je ook, je bent op iemand aangewezen. Die ander kan doodgaan, of jou afwijzen.  Wij mensen zijn dus fundamenteel kwetsbaar en afhankelijk. Daardoor zijn wij kwets­baar. Het hoort bij levenskunst om je hiertoe te verhouden. In mijn boek Het leven als kunstwerk schrijf ik over verkeerde houdingen. Dat zijn allemaal megalomane houdingen, alsof je het hele leven zou kunnen beheersen. Het gaat om de mogelijkheid en de grenzen van autonomie.

Aan het slot van het overzicht van de filosofie van de levenskunst na Foucault schrijf je dat de bestaansethiek of levenskunstmoraal inmiddels maatschappelijk weerklank gevonden heeft. Er is, naar jouw mening, duidelijk een behoefte aan een tegencultuur. De filosofie van de levenskunst speelt daarbij een belangrijke rol. Levenskunst is een vorm van morele educatie, schrijf je, een Bildungsmoraal. Meer in het bijzonder een concrete moraal van zelfverantwoordelijkheid. Deze moraal wil antwoord geven op de klassieke vraag: hoe moet ik leven? Wat is een zinvol leven in een goede samenleving?

Je vraagt naar de taak, de missie van de levenskunst vandaag.  Laat ik beginnen vanuit een heel andere optiek, die van het gemeenschapsdenken (communitarisme).  Auteurs uit die hoek zijn op zoek naar nieuwe gemeenschapsvormen, via deugd­ethiek of via burgerschap. Vanuit hun optiek is de bestaansethische levens­kunst veel te individualistisch. Ik snap dat wel.  Neem bijvoorbeeld iemand als Richard Sennett. Zijn angst is het rauwe kapitalisme, met een cultuur die niet geïnteresseerd is in de kwaliteit van de samenleving, maar uitsluitend in winst en productie. Zijn vraag is niet: hoe kan ik mezelf beter ontwikkelen, maar: waarom respecteren mensen we elkaar niet meer? Sennett haat de ‘terreur van de intimiteit’, omdat dat volgens hem geen betere gemeenschap oplevert. Daarmee gaat hij geheel voorbij aan de noodzaak van Bildung en het belang van zelfexpressie.

Kijk, ik snap zulke denkers wel, ze zijn bang voor een veel te zelfgericht individualisme. Maar dat is niet de inzet van de bestaansethiek, die is juist het voorkomen en bestrijden van narcisme. De levenskunst begin als het ware aan de andere kant: door mensen zichzelf weerbaar te laten maken, kweek je zelfrespect en is wederzijds respect mogelijk. Daarom spreek ik ook uitdrukkelijk over en cultuur van het zelf, ik zou willen dat levenskunst de gangbare publieke moraal wordt. Zelf­zorg bij jongeren kan heel goed beteken dat ze socratische autonomie (zelfkennis, oordeelsvermogen) leren en een empathische houding ontwikkelen. 

Je formuleert vervolgens als jouw visie: Levenskunst gaat over vormgeven. Het is de kunst om aan je leven een bepaalde, liefst geslaagde vorm te geven. Dat moet elk individu zelf voor zichzelf doen. Naarmate we beter nagedacht hebben, beter geoefend zijn en beter weten wat we willen en wanneer we iets gaan doen, zal de kwaliteit van ons leven toenemen. Zo bezien gaat levenskunst zowel om controle en beheer, als ook om kwaliteit en de zin van ons bestaan.

Ter toelichting hierop schrijf je: Ik zie levenskunst als een vorm van morele psychologie, een strategie om inzicht te krijgen in welke waarden bepalend en richtinggevend zijn voor ons leven. De meest fundamentele bezinning op onszelf betreft het leren kennen van onze diepste motivatie, het ontdekken wat we werkelijk waardevol vinden en dat ons praktische handelen zal leiden. Daarmee zal ons leven niet langer een gedachteloos toeval zijn maar als het lukt, een zinvol leven.

Mag ik het zo samenvatten?

Klopt. Ik zie een verband tussen moraal en zin. Als je erin slaagt om houding van autonomie en empathie te ontwikkelen, ben je daarmee vanzelf op weg naar een zinvol leven.  Daarmee wil ik niet alle zingeving reduceren tot moraal, integendeel. In dit boek staan veel auteurs die terecht de spirituele dimensie van het leven benadrukken, zoals bijvoorbeeld rouw, omgaan met verlies, of met tragiek. Ik ben daar niet blind voor, maar er is ook een belangrijk verband tussen moraal en zin.

Uiteindelijk moeten we volgens mij een cultuur van levenskunst ontwikkelen met een zeker verplichtend karakter, een normatieve oriëntatie voor moderne individuen. Dan denk ik aan waarden als verantwoordelijkheid, integriteit, respect en duur­zaam­heid. Zulke waarden vormen de bottom line, het zijn de noodzakelijke bakens om goed samen te leven. Wie zich aan zulke waarden verbindt, maakt kans op een zinvol leven.

Je hebt enkele jaren geleden in een interview eens gezegd, dat levenskunst een verplicht vak zou moeten worden op de middelbare school. Inmiddels heb je ook contacten met het onderwijs, zo vertelde je me onlangs. Gaat dat vak er op afzienbare termijn komen?

Als het aan mij ligt wel, maar ik ben bang dat dat niet gaat lukken, en misschien moet het ook wel anders. Het onderwijs is de afgelopen decennia bestookt met verzoeken om een bepaald vak op te nemen. Nou, daar beginnen ze liever niet aan. En het tij zat lange tijd niet mee. Bildung dat doe je thuis maar, was het motto. Maar het tij keert en we denken nu met een aantal instanties zoals de Verenigde Bijzondere Scholen (VBS) of de HTF na over een cultuur van levens­kunst op de scholen. Daar is grote behoefte aan. Jonge mensen hebben problemen met gezag, omgaan met (vrije) tijd, met internet, pornografie, macht, pesten, seksualiteit, drugs en vooral met de vraag: wat wil ik met mijn leven, wie wil ik zijn, waar kom ik vandaan? Ik heb in dit verband onlangs een essay geschreven: Levenskunst op school.

Volgens de narratieve psycholoog Dan McAdams worden jonge mensen tussen hun 15e en 20e zich bewust van hun actorschap. Dan ontdekken ze het cruciale verschil tussen waar en onwaar, tussen goed en slecht, en daarmee ontdekken ze dat ze zelf verschil maken. Dit is de ideale fase om hen in contact te brengen met hoe filosofen met levensvragen omgaan.  Dus voor deze doelgroep, 15 tot 20 jaar, zou levenskunst bij uitstek geschikt zijn. Trouwens, het docentencorps zit natuurlijk zelf evengoed met allerlei vragen: ze willen een goed docent zijn, goed samenwerken en een goed leven leiden. We zoeken naar concrete manieren om levenskunst, opgevat als een manier van omgaan met jezelf en met elkaar, te verankeren in de identiteit en missie van de school. Intussen bied ik vanuit het HVO een module ‘Levenskunst op school’ aan voor docenten en leidinggevenden in het HVO en in het voortgezet onderwijs.

Je hebt, samen met Jan Baars, een nogal lijvig boek samengesteld over de kunst van het ouder worden. Hiernaast ben je verbonden aan het onderzoeksproject ‘Goed ouder worden: welzijn, zingeving en menselijke waardigheid in de levensloop’ van de Universiteit voor Humanistiek en ben je bezig met de oprichting van een seniorenacademie op de ISVW. ‘Levenskunst en ouder’ worden is derhalve ook een thema dat jou nogal bezighoudt?

Ik ben zelf 63 en ik raak op allerlei manieren vertrouwd met het ouder worden, geestelijk, lichamelijk, existentieel.  Intussen krijg ik beter zicht op welke voorstellin­gen het discours over ouder worden beheersen: healthy aging, active aging, succesfull ageing, allerlei wijsheden over actief blijven, compenseren, onthechten. Het gaat in feite over de vormgeving van onze tweede levenshelft. Wat mij in dit verband trof is een verhaal van Jung, die schrijft hoe hij in zijn spreekkamer steeds vaker ouderen aantrof met depressieve klachten. Die klachten bleken nauw samen te hangen met een gebrek aan perspectief, aan zin. Ze waren met pensioen, de kinderen waren de deur uit en wat resteerde was een cultuur van hobby’s. Volgens mij is er sindsdien in niet veel veranderd. Het denken is vaak enorm versmald tot beleid en gezondheid.

Levenskunst gaat ook over leven in de tijd. De tijd speelt zo’n grote rol in ons leven dat je haast zou zeggen: wij zijn de tijd. Het maakt nogal wat uit in welke levensfase je je leven vormgeeft. Omdat wij in een dynamische samenleving leven, blijft de noodzaak van een actieve vormgeving aanwezig, ook als je ouder wordt. Iedereen weet wel dat als je ouder wordt, allerlei life events aan de orde komen: je gaat met pensioen, of wordt voortijdig ontslagen. Je loopt tegen een scheiding aan. De kinderen zijn de deur uit. Je lichaam krijgt steeds meer gebreken. Mensen om je heen gaan dood, soms hele goede vrienden.

Met andere woorden er is een heroriëntatie nodig. Ik heb onlangs een soort proeve van een levenskunst voor de tweede levenshelft geschreven, waarin ik het leven kenschets als een continu proces van toe-eigening en onteigening, van hechting en onthechting. Naarmate je ouder wordt is het des te belangrijker dat je je de pijn over onteigeningen zoals ziektes, kansen die je niet gekregen hebt of die je hebt moeten laten liggen, frustraties over gebrek aan erkenning e.d. onder ogen ziet. Misschien is er op bepaalde gebieden een herkansing mogelijk. Dan moet je jezelf opnieuw toe-eigenen.

Dit interview vond plaats in 2013 en is opgenomen in de bundel Levenskunst á la carte (Joep Wijsbek, red.)